Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Antilliaanse zaak. Schuld a.b.i. art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba. Verdachte rijdt door epileptische aanval op verkeerde weghelft en veroorzaakt dodelijk verkeersongeval. Verkeersongeval te wijten aan schuld verdachte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:830 m.b.t. het met art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba in de kern overeenkomende art. 6 WVW 1994. Oordeel Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 4.1 Landsverordening Wegverkeer Aruba getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



11 september 2018

Strafkamer

nr. S 16/06257 A

EC/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 7 november 2016, nummer H 96/15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van de middelen

2.1.

De middelen klagen in de kern over de bewezenverklaring van 'schuld' als bedoeld in art. 4 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"zij op 21 maart 2014 te Aruba, als weggebruiker, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto van het merk Hyundai , model Atos, gekentekend [AA-00-BB], daarmede rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, de Hoofdverkeersweg en de Spiraal rotonde, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,

- is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft en

- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (witte personenauto van het merk Mitsubishi ) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en

- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (zwarte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en

- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden en op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft voornoemde rotonde is opgereden, terwijl op dat moment een motorrijtuig personenauto van het merk Isuzu over die rotonde kwam rijden en haar reeds dicht was genaderd waardoor zij is gebotst tegen voornoemd motorrijtuig en

- vervolgens tegen de muur van de rotonde is gebotst, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] is gedood."

2.2.2.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:

"De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte in eerste aanleg terecht van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken. (...) Het ongeval en de dood van het slachtoffer kunnen volgens de verdediging niet aan de verdachte worden verweten, daar zij voorafgaand aan het ongeval een epileptische aanval heeft gekregen.

Het Hof deelt dit standpunt niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte eerst met hoge snelheid op de verkeerde weghelft van de Hoofdverkeersweg heeft gereden, waarbij twee auto's haar ternauwernood hebben kunnen ontwijken, en dat zij vervolgens nog steeds rijdend op de voor tegemoetkomend verkeer bedoelde weghelft een rotonde is opgereden. Op de rotonde is zij tegen een derde auto aangereden en daarna is zij tegen de muur van de rotonde tot stilstand gekomen, waardoor de zich in haar auto bevindende passagier is overleden. Aldus heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.

Vervolgens ligt de vraag voor of dit rijgedrag aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Anders dan de procureur-generaal acht het Hof aannemelijk geworden dat het rijgedrag van de verdachte werd veroorzaakt door een epileptische aanval. Steun hiervoor is te vinden in de verklaringen van de getuigen [getuigen] over hetgeen zij hebben waargenomen tijdens het rijden op de verkeerde weghelft en direct na het ongeval. Deze waarnemingen komen overeen met de verklaring van de verdachte zelf omtrent haar ziektebeeld. Het dossier bevat daarenboven geen aanknopingspunten voor een ander scenario.

Naar het oordeel van het Hof doet dit echter niet af aan de conclusie dat het gebeurde aan de schuld van de verdachte is te wijten. De verdachte is immers reeds jaren bekend met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten. Bij een aanval valt de verdachte meestal flauw, wat soms zo snel gaat dat ze daar niet meer op kan reageren en maatregelen kan treffen. Het is aannemelijk dat dit zich op de dag van het ongeluk een dergelijke aanval heeft voorgedaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Door met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen aan het verkeer deel te nemen, is er bij de verdachte naar het oordeel van het Hof geen sprake van verontschuldigbare onmacht, maar van aanmerkelijke schuld aan de bewezenverklaarde gedragingen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het feit dat de verdachte blijkbaar haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, disculpeert haar niet. Het had gelet op de frequentie van de aanvallen en het feit dat die konden leiden tot plotseling flauwvallen, zonder meer op haar weg gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid. Zij mocht niet zomaar afgaan op kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte dan wel verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf is gegaan."

2.3.

Art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba, luidt:

"Het is iedere weggebruiker verboden zich zodanig te gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt, waardoor een ander wordt gedood of aan een ander hetzij zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, hetzij zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van die ander ontstaat."

2.4.

In zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:830, heeft de Hoge Raad ten aanzien van het met art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba in de kern overeenkomende art. 6 Wegenverkeerswet 1994 onder meer het volgende overwogen:

"Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AO5822, NJ 2005/252.)"

2.5.

Het oordeel van het Hof dat sprake is van 'schuld' in de zin van art. 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer Aruba getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

2.6.

De middelen falen.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature