U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Alimentatie jongmeerderjarige. Voor behoeftebepaling aansluiting gezocht bij de Wet Studiefinanciering.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.150.296/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126692 / FA RK 13-699)

beschikking van de familiekamer van 8 januari 2015

inzake

[X],

wonende te [A],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. S. Bergsma, kantoorhoudend te Dokkum,

tegen

1 [de vrouw],

wonende te [B],

verder te noemen: de vrouw,

2. [de jongmeerderjarige1],

wonende te [B],

verder te noemen: [de jongmeerderjarige1],

verweersters in het principaal hoger beroep,

verzoeksters in het incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. G.L. van der Heide-Brink, kantoorhoudend te Drachten.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 4 juni 2014;

- het journaalbericht van mr. Bergsma van 18 juni 2014 met bijlage (het proces-verbaal d.d. 3 februari 2014);

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 16 juli 2014;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 17 september 2014;

- het journaalbericht van mr. Van der Heide-Brink van 16 oktober 2014 met bijlagen (productie 9 tot en met 12 en een brief met een korte toelichting daarop).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2014 plaatsgevonden. De man is niet in persoon verschenen. Namens hem is verschenen mr. Bergsma. De vrouw en [de jongmeerderjarige1] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van der Heide-Brink.

3. De omvang van het principaal en incidenteel hoger beroep en de processuele positie van de vrouw

3.1

In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn jongmeerderjarige dochter [de jongmeerderjarige1], geboren op 27 oktober 1995 in de gemeente [C]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - die bijdrage met ingang van 27 oktober 2013 vastgesteld op € 310,-- per maand.

3.2

De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 5 maart 2014. Deze grieven zien uitsluitend op de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige1] vanaf het moment dat zij jongmeerderjarig werd, te weten op de door hem te betalen bijdrage met ingang van 27 oktober 2013. In het bijzonder zien de grieven op de behoefte van [de jongmeerderjarige1] en de draagkracht van de man.

3.3

De vrouw en [de jongmeerderjarige1] zijn op hun beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Ook hun grieven zien op de behoefte van [de jongmeerderjarige1] en de draagkracht van de man voor de periode vanaf 27 oktober 2013.

3.4

Het hof stelt vast dat met ingang van 27 oktober 2013 niet meer de vrouw maar [de jongmeerderjarige1] zelf rechthebbende is ter zake van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige1]. In procedures over deze bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient de jong-meerderjarige zelf als procespartij op te treden. [de jongmeerderjarige1] mag er in een procedure betreffende alimentatie voor kiezen om in hoger beroep niet op eigen naam op te treden, maar één van de ouders daartoe te machtigen. Een dergelijke machtiging mag ook nog in de loop van de procedure worden verstrekt.

In de onderhavige procedure heeft [de jongmeerderjarige1] ervoor gekozen om in hoger beroep – anders dan in eerste aanleg waar zij de vrouw heeft gemachtigd – zelf op te treden.

3.5

Het vorenstaande brengt mee, dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 5 maart 2014 voor zover dit is gericht tegen de vrouw en dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar incidenteel hoger beroep.

Het hof zal dan ook de man en de vrouw in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in hun (incidenteel) beroep.

3.6

Het hof stelt vervolgens vast dat [de jongmeerderjarige1] in incidenteel hoger beroep het inleidend verzoek heeft gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt om de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie te stellen

- over de periode van 27 oktober tot 1 januari 2014 op € 388,29 per maand;

- over de periode van 1 januari 2014 tot 31 juli 2014 op € 263,-- per maand;

- over de maand augustus 2014 op € 169,83;

- en met ingang van 1 september 2014 op € 388,29 per maand.

De man heeft tegen deze wijziging/vermeerdering van het verzoek geen bezwaar gemaakt, zodat het hof op deze gewijzigde grondslag zal oordelen.

3.7

Het hof zal de grieven van de man in principaal hoger beroep en van [de jongmeerderjarige1] in incidenteel beroep gezamenlijk beoordelen.

4 De behoefte van de jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige1]

4.1

Tussen partijen is in geschil op welke wijze en op welk bedrag de behoefte van [de jongmeerderjarige1] dient te worden vastgesteld.

4.2

Het hof overweegt daarover het volgende.

[de jongmeerderjarige1] is op 27 oktober 2013 meerderjarig geworden. Vast staat dat [de jongmeerderjarige1] thuiswonend is, gedurende het hele schooljaar 2013-2014 een (voltijds) MBO-opleiding aan [D-school] te [E] volgde, dat schooljaar vervolgens succesvol heeft afgerond en daarna, met ingang van 1 september 2014, is begonnen met een (voltijds) HBO-opleiding aan de [F-school].

Voorts is uit de stukken en de behandeling ter zitting gebleken dat [de jongmeerderjarige1] tijdens haar studie, tot maart 2014, een bijbaantje heeft gehad bij [G] te [H]. Met ingang van 15 maart 2014 is [de jongmeerderjarige1] werkzaam bij [I] te [H].

4.3

De Wet Studiefinanciering (WSF) geeft een student recht op een basisbeurs en een OV-studentenjaarkaart onafhankelijk van het inkomen van de ouders. Afhankelijk van het inkomen van de ouders kan een student bovendien aanspraak maken op een aanvullende beurs. Daarnaast kan ongeacht het inkomen van de ouders aanspraak worden gemaakt op een rentedragende lening welke, vanwege de terugbetalingsverplichting, niet als behoefteverlagend moet worden beschouwd.

4.4

Hoewel de man terecht stelt dat voor de vaststelling van de behoefte van jong-meerderjarige, studerende kinderen met een uitkering in het kader van de WSF nog geen maatstaven zijn ontwikkeld, acht het hof, anders dan de man, het raadzaam om voor de behoeftebepaling van de jongmeerderjarige, zoals gebruikelijk, aansluiting te zoeken bij de WSF-norm voor studenten.

4.5

Deze WSF-norm voor een thuiswonende student aan het beroepsonderwijs bedroeg in het jaar 2013 € 563,72 per maand en in het jaar 2014 (eerste helft) € 575,31 per maand. Voor een thuiswonende student aan het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs bedraagt deze WSF-norm per september 2014 € 792,27 per maand. Blijkens de op de site van de Informatie Beheer Groep voorkomende informatie zijn in deze normbedragen de volgende posten verdisconteerd: (een deel van) het levensonderhoud, de premie ZVW, de studiekosten (studieboeken e.d.) en onderwijsbijdrage (les- of collegegeld).

4.6

Gelet op het vorenstaande bepaalt het hof de behoefte van [de jongmeerderjarige1] met ingang van de dag waarop [de jongmeerderjarige1] meerderjarig is geworden tot 1 januari 2014 op € 563,72 per maand, over de periode van 1 januari 2014 tot 1 september 2014 op € 575,31 per maand en met ingang van 1 september 2014 op € 792,27 per maand.

4.7

De door de jongmeerderjarige ontvangen studiefinanciering in de vorm van de basisbeurs en eventuele aanvullende beurs dient voor de bepaling van de behoefte in mindering te strekken op het behoeftebedrag, aangezien de jongmeerderjarige hiermee (deels) in haar eigen behoefte kan voorzien en er van uit mag worden gegaan dat deze beurs niet behoeft te worden terugbetaald.

4.8

Tussen partijen is niet in geschil dat [de jongmeerderjarige1] in de periode tot en met 31 december 2013, toen zij thuiswonend was en beroepsonderwijs volgde, nog geen studiefinanciering ontving, omdat deze pas kan worden verkregen vanaf het eerste kwartaal na het bereiken van de 18-jarige leeftijd, in het geval van [de jongmeerderjarige1] derhalve vanaf 1 januari 2014.

Uit het door [de jongmeerderjarige1] overgelegde Bericht studiefinanciering 2014, nr. 1 en nr. 3, van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) blijkt dat zij in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 een basisbeurs van € 79,04 per maand en een aanvullende beurs van

€ 233,27 per maand ontving.

In de maand augustus 2014 had [de jongmeerderjarige1] recht op een overbrugging en ontving zij, zoals uit de stukken blijkt, een basisbeurs van € 79,04 per maand en een aanvullende beurs van € 326,44 per maand.

Vanaf 1 september 2014 volgt [de jongmeerderjarige1] hoger onderwijs en ontvangt zij naast de basisbeurs van € 100,25 per maand tevens een aanvullende beurs van € 239,30 per maand.

Voorts ontvangt [de jongmeerderjarige1] sinds het bereiken van de meerderjarige leeftijd een zorgtoeslag, in 2013 een bedrag van € 88,-- per maand en per 1 januari 2014 € 72,-- per maand.

Het hof zal deze bedragen in mindering brengen op de behoefte van [de jongmeerderjarige1].

4.9

De stelling van de man dat [de jongmeerderjarige1] ook in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 recht had op een volledige aanvullende beurs, te weten op het bedrag van € 326,44, en dat het op de weg van [de jongmeerderjarige1] ligt om deze -door waarschijnlijk DUO gemaakte- fout te herstellen, zal het hof passeren, nu de man deze stelling, gelet op de betwisting door [de jongmeerderjarige1], onvoldoende (nader) heeft onderbouwd. Het hof gaat in dit geval uit van de door [de jongmeerderjarige1] volgens haar feitelijk ontvangen bedragen, zoals zij deze heeft onderbouwd met de door haar in het geding gebrachte berichten Studiefinanciering.

4.10

Opgemerkt wordt dat het hof zich niet buigt over de vraag of van [de jongmeerderjarige1] gevergd kan worden dat zij aanspraak maakt op een lening en een collegegeldkrediet bij de DUO, aangezien, zoals in r.o. 4.3 reeds is overwogen, een rentedragende lening niet als behoefteverlagend moet worden beschouwd.

4.11

Naast de door haar te ontvangen studiefinanciering en zorgtoeslag heeft [de jongmeerderjarige1] inkomen uit arbeid.

Het hof overweegt, onder verwijzing naar artikel 1:392, lid 2 BW, dat de onderhoudsplicht van de man jegens [de jongmeerderjarige1] vanaf haar achttiende verjaardag niet slechts geldt bij behoeftigheid. Aan [de jongmeerderjarige1] kan, met andere woorden, tot haar 21e verjaardag niet de eis worden gesteld dat zij -door te gaan werken- in eigen levensonderhoud gaat voorzien, ook al zou zij daartoe in staat zijn. Wel kan op grond van de redelijkheid en billijkheid rekening worden gehouden met eventuele eigen inkomsten van een jongmeerderjarige.

4.12

Het hof zal van hetgeen [de jongmeerderjarige1] gedurende haar jongmeerderjarigheid aan inkomsten uit bijbaantjes geniet een bedrag van € 150,-- als redelijk bedrag ter zake van zakgeld buiten beschouwing laten.

4.13

Blijkens de jaaropgave 2013 van [G] [H] had zij een bruto jaarsalaris van € 3.402,--, welk bruto inkomen, gelet op de hoogte, zoals door de man onweersproken is gesteld, gezien kan worden als een netto inkomen. Er kan dus vanuit worden gegaan dat [de jongmeerderjarige1] een bedrag van € 283,50 per maand verdiende met haar bijbaan bij [G].

4.14

De inkomsten van [de jongmeerderjarige1] voor zover deze een bedrag van € 150,-- per maand te boven gaan, zal het hof - in dit geval tot 1 maart 2014, uit haar bijbaantje bij [G], een bedrag van (€ 283,50 minus € 150,--=) € 133,50 per maand - in mindering brengen op haar behoefte.

4.15

Sinds 15 maart 2014 is [de jongmeerderjarige1] voor 6 uur per week werkzaam bij [I].

Zoals blijkt uit de door [de jongmeerderjarige1] in het geding gebrachte loonafrekeningen over de periodes 3 tot en met 9 van 2014, bedraagt haar huidige inkomen € 137,05 netto per maand, exclusief vakantietoeslag, ofwel omgerekend en afgerond € 148,- netto per maand inclusief vakantietoeslag.

Het hof zal deze inkomsten, nu deze het bedrag van € 150,-- niet te boven gaan, buiten beschouwing laten. Daarbij komt dat [de jongmeerderjarige1] ter zitting heeft aangevoerd dat zij haar bijbaantje vanwege de studiedrukte moeilijk kan volhouden en het er naar uitziet dat ze haar baantje niet kan combineren met haar studie. Niet is gesteld dat [de jongmeerderjarige1] nog andere inkomsten heeft gehad die in mindering zouden moeten strekken op de behoefte.

4.16

Anders dan de man heeft gesteld bestaat de onderhoudsverplichting van een ouder jegens zijn (jongmeerderjarige) kind, zoals reeds overwogen in r.o. 4.11, onafhankelijk van de vraag of er sprake is van behoeftigheid, zodat het hof geen acht zal slaan op de stellingen van de man, inhoudende dat [de jongmeerderjarige1] het verminderen van haar inkomen uit arbeid na 1 maart 2014 onvoldoende heeft onderbouwd en dat zij in staat moet worden geacht (meer) inkomen te genereren, in ieder geval hetzelfde als in de periode waarin zij bij [G] werkte. [de jongmeerderjarige1] is niet verplicht in haar eigen onderhoud te voorzien.

4.17

Gelet op het voorgaande becijfert het hof de resterende behoefte van [de jongmeerderjarige1] aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie

vanaf 27 oktober 2013 tot 1 januari 2014 op ( € 563,72 minus € 133,50 minus € 88,-- ) afgerond € 342,-- per maand;

met ingang 1 januari 2014 tot 28 februari 2014 op (€ 575,31 minus € 79,04 minus € 233,27 minus € 133,50 minus € 72,--) afgerond € 58,-- per maand;

met ingang van 1 maart 2014 tot 31 juli 2014 op (€ 575,31 minus € 79,04 minus € 233,27 minus € 72,--) afgerond € 191,-- per maand;

over de maand augustus 2014 op (€ 575,31 minus € 79,04 minus € 326,44 minus € 72,--)

afgerond € 97,-- per maand;

en met ingang van 1 september 2014 op (€ 792,27 minus € 100,25 minus € 239,30 minus 72,--) afgerond € 381,-- per maand.

4.18

Uit de door het hof gemaakte berekening blijkt dat [de jongmeerderjarige1] wel degelijk behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud en studie.

De door de man gestelde omstandigheid dat de zogenaamde ouderbijdrage (het bedrag dat de ouder wordt verondersteld bij te dragen in de studiekosten van zijn kind) van de man voor 2014 gelet op zijn verzamelinkomen 2012 op nihil is gesteld, hetgeen maakt dat [de jongmeerderjarige1] daardoor niet gekort wordt op haar aanvullende beurs, maakt dit niet anders. De stelling van de man dat de behoefte van [de jongmeerderjarige1] gelijk kan worden gesteld aan de door DUO vastgestelde ouderbijdrage gaat in deze gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 4.4 is overwogen niet op.

5. Het aandeel van de man in de kosten van [de jongmeerderjarige1]

5.1

Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding de man en de vrouw dienen bij te dragen in de behoefte van [de jongmeerderjarige1].

5.2

Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.

Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.

5.3

Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,-- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850 (860 in 2014))]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.

5.4

Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.

De NBI en de draagkracht van de man

5.5

Het hof zal bij het vaststellen van de draagkracht van de man uitgaan van het NBI van de man zoals dit door de rechtbank is berekend op € 1.884,-- per maand, nu deze berekening niet is betwist.

5.6

De draagkracht van de man over de periode tot 31 december 2013 is volgens de formule (70% x (€ 1.884,- - (0,3 x € 1.884,- + € 850,-- )) afgerond € 328,-- per maand en met ingang van 1 januari 2014 volgens de formule (70% x (€ 1.884,- - (0,3 x € 1.884,- +

€ 860,-- )) afgerond € 321,-- per maand. De man kan over de te berekenen perioden geen aanspraak meer maken op fiscaal voordeel over de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige1].

Het NBI en de draagkracht van de vrouw

5.7

Nu tussen partijen vast staat dat de vrouw een lager netto besteedbaar inkomen heeft dan € 1.250,-- per maand, geldt voor haar conform voornoemde richtlijn een minimum draagkracht van € 25,-- per maand.

De verdeling van de kosten van [de jongmeerderjarige1]

5.8

Aangezien de totale draagkracht van de man en de vrouw over de perioden tot en met 31 augustus 2014 groter is dan de resterende behoefte van [de jongmeerderjarige1], zal het hof het aandeel van de man in de kosten van [de jongmeerderjarige1] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.

* periode van 27 oktober 2013 tot 31 december 2013

5.9

Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17 is overwogen dient de behoefte van [de jongmeerderjarige1] over deze periode te worden gesteld op een bedrag van € 342,-- per maand.

De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 328,-- / € 353,--) x € 342,-- = € 318,--

het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 25,-- / € 353,--) x € 342,-- = € 24,--

samen € 342,--

5.10

Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de jongmeerderjarige1] € 318,-- per maand voor rekening van de man, en € 24,-- per maand voor rekening van de vrouw.

* periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014

5.11

Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17. is overwogen dient de behoefte van [de jongmeerderjarige1] over deze periode te worden gesteld op een bedrag van € 58,-- per maand.

De verdeling van de kosten over beide ouders wordt ook hier berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 321,-- / € 346,--) x € 58,-- = € 54,--

het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 25,-- / € 346,--) x € 58,-- = € 4,--

samen € 58,--

5.12

Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de jongmeerderjarige1] € 54,-- per maand voor rekening van de man, en € 4,-- per maand voor rekening van de vrouw.

* periode van 1 maart 2014 tot en met 31 juli 2014

5.13

Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17 is overwogen dient de behoefte van [de jongmeerderjarige1] over deze periode te worden gesteld op een bedrag van € 191,-- per maand.

De verdeling van de kosten over beide ouders is dan volgens dezelfde formule:

het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 321,-- / € 346,--) x € 191,-- = € 177,--

het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 25,-- / € 346,--) x € 191,-- = € 14,--

samen € 191,--

5.14

Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de jongmeerderjarige1] € 177,-- per maand voor rekening van de man, en € 14,-- per maand voor rekening van de vrouw.

* over de maand augustus 2014

5.15

Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17 is overwogen dient de behoefte van [de jongmeerderjarige1] over deze periode te worden gesteld op een bedrag van € 97,-- per maand.

Berekening van de verdeling van de kosten over beide ouders gaat hier als volgt:

het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 321,-- / € 346,--) x € 97,-- = € 90,--

het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 25,-- / € 346,--) x € 97,-- = € 7,--

samen € 97,--

5.16

Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de jongmeerderjarige1] € 90,-- per maand voor rekening van de man, en € 7,-- per maand voor rekening van de vrouw.

* met ingang van 1 september 2014

5.17

Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17 is overwogen dient de behoefte van [de jongmeerderjarige1] over deze periode te worden gesteld op een bedrag van € 381,-- per maand.

5.18

Met ingang van die datum zal het hof gelet op de beschikbare draagkracht van de man de door de man aan [de jongmeerderjarige1] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie bepalen op een bedrag van € 321,-- per maand.

De zorgkorting

5.19

Nu [de jongmeerderjarige1] op 27 oktober 2013 de meerderjarige leeftijd heeft bereikt is een (eventuele) zorgkorting niet meer aan de orde.

De conclusie

5.20

De door de man aan [de jongmeerderjarige1] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie zal derhalve over de periode van 27 oktober 2013 tot 31 december 2013 op € 318,-- per maand, over de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014 op € 54,-- per maand, over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 juli 2014 op € 177,-- per maand, over de maand augustus 2014 op € 90,-- per maand en met ingang van 1 september 2014 op

€ 321,-- per maand worden bepaald.

6 Slotsom

6.1

Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen, voor zover het de door de man met ingang van 27 oktober 2013 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn jongmeerderjarige dochter [de jongmeerderjarige1] betreft. Het hof zal opnieuw beslissen zoals hieronder nader aangegeven.

7 De beslissing

Het gerechtshof:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de vrouw is gericht;

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 maart 2014, voor zover het betreft de vastgestelde, door de man met ingang van 27 oktober 2013 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn jongmeerderjarige dochter [de jongmeerderjarige1];

en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de door de man aan [de jongmeerderjarige1] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie

over de periode van 27 oktober 2013 tot 31 december 2013 op € 318,-- per maand;

over de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014 op € 54,-- per maand;

over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 juli 2014 op € 177,-- per maand;

over de maand augustus 2014 op € 90,-- per maand;

en met ingang van 1 september 2014 op € 321,-- per maand;

bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. H. van Lokven-van der Meer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 januari 2015 in het bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature